Saudi-Arabië en Iran kunnen een olieprijs van minder dan 30 dollar per vat wel verteren. Andere producenten lijden veel zwaarder onder lage olieprijzen.
Overleg tussen de Opec-landen, de club van olieproducerende landen, over een voorlopige bevriezing van de olieproductie liep afgelopen weekend spaak. De olieprijs reageerde maandag negatief: een vat Brent-olie noteerde ruim 1,5 procent lager op iets meer dan 41 dollar.
Saudi-Arabië wilde alleen afspraken maken als Iran zich daar ook aan zou committeren. Maar Iran had al laten weten op dezelfde voet verder te willen gaan met de olieproductie.
Zonder een akkoord over een lagere olieproductie blijft er sprake van een olie-overschot en in het verlengde daarvan een lage olieprijs. Maar dat kunnen Saudi-Arabië en Iran zich wel veroorloven, blijkt uit een infographic van zakenkrant The Wall Street Journal.
De Amerikaanse krant zette op een rijtje hoeveel het kost om een vat olie te produceren in verschillende landen. In Saudi-Arabië (8,98 dollar) en Iran (9,08 dollar) is dat met afstand het goedkoopst.
(Klik voor uitvergroting)
Met een olieprijs die momenteel net boven de 40 dollar ligt, betekent dit dat deze landen nog een behoorlijke marge hebben bij de huidige verkoopprijzen. En het zich dus ook kunnen permitteren om niet tot een akkoord over productiebeperking te komen.
Vier componenten
The Wall Street Journal heeft een overzicht gemaakt van de zogenoemde break even-prijs van olie in verschillende landen. Ofwel de marktprijs waarbij een producent winst noch verlies maakt.
De kosten die een rol spelen bij de evenwichtsprijs zijn volgens de Amerikaanse krant opgebouwd uit vier componenten: investeringen, productiekosten, adminstratie- en transportkosten en belastingen.
Iran en Saudi-Arabië zijn de enige landen die bij een olieprijs van minder dan 10 dollar per vat al quitte draaien. Alleen Irak komt daar met een evenwichtsprijs van 10,57 dollar bij in de buurt. Het goedkoopste land daarna is Rusland, waar het kostendekkend produceren van een vat olie al 19,21 dollar kost.
Het verschil tussen de grote producenten uit het Midden-Oosten en Rusland zit hem vooral in de belastingen. Saudi-Arabië en Iran hebben dominante staatsoliemaatschappijen en rekenen geen belasting over de productie. Rusland heft op de productie van een vat olie bijna 8,5 dollar aan belastingen.
Investeringen
Lage belasting hoeft overigens niet alles te zeggen. Olieproducenten in het Verenigd Koninkrijk genieten ook van een fiscale vrijstelling op de productie (op winst bij de verkoop van olie wordt wel belasting geheven), maar zijn volgens de WSJ met bijna 45 dollar per vat wel het duurste uit. Met die break even-prijs zouden producenten in het Verenigd Koninkrijk momenteel onrendabel zijn.
Dat laatste zit hem vooral in doorberekening van investeringskosten, bijna 23 dollar per vat in het Verenigd Koninkrijk (vooral Noordzee), die gedaan moeten worden om de productie op poten te zetten (51 procent van de totale kosten). Ook de productiekosten zijn met ruim 17 dollar vrij hoog.
Ook Brazilië heeft te kampen met hoge investeringen, meer dan 16 dollar per vat, en is met een break even-prijs van bijna 35 dollar de één-na-duurste olieproducent.
Schalieolie
Opvallend is het relatief lage kostencijfer van Amerikaanse schalie-olie, volgens de cijfers die Wall Street Journal gebruikt - afkomstig van bureau Rystad Energy UCube.
Schalie-olie zou volgens de gegevens van de WSJ al bij 23,35 dollar per vat quitte kunnen draaien. Andere experts beweren schalie-olie veel hogere olieprijzen nodig heeft.
Volgens Paul Kibsgaard, topman van oliedienstverlener Schlumberger, profiteren schalieboeren momenteel van de lage prijzen die ze dienstverleners en toeleveranciers betalen. Die strategie is volgens hem op lange termijn niet houdbaar.
Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl